Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9475

Datum uitspraak2000-06-13
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 99/13347
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gezinsvorming / schijnhuwelijk. In hoofdstuk B1/1.2.1.1 onder 1 van de Vc-1994 wordt aangegeven dat onder een schijnhuwelijk wordt verstaan: een huwelijk dat wordt aangegaan met als enig oogmerk de niet tot Nederland toegelaten partner een verblijfsrecht te verschaffen. Verweerder heeft aan het bestreden besluit de opvatting ten grondslag gelegd dat het huwelijk van eiser en referente een schijnhuwelijk betreft en baseert zich daarbij met name op de eerder door referente gesloten huwelijken. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze eerdere huwelijken niet (en ook niet mede) dienen ter onderbouwing van de stelling van verweerder dat sprake is van een schijnhuwelijk met eiser. Gebleken is dat het gaat om drie huwelijken op basis waarvan telkens een verblijfstitel is afgegeven aan de toenmalige echtgenoten, welke verblijfstitel ook nadien niet is ingetrokken. Een en ander betekent dat niet gesteld kan worden dat referente reeds eerder één of meerdere schijnhuwelijken is aangegaan. Daarnaast kunnen eerder gesloten huwelijken ook niet zonder meer informatie verschaffen over de aard van een later gesloten huwelijk. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. Het beroep is mitsdien gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer Uitspraak artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw) reg.nr.: AWB 99/13347 S1813 inzake: A, wonende te Marokko, eiser, tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. Eiser, geboren op [...] 1974, bezit de Marokkaanse nationaliteit. Op 11 mei 1998 heeft eiser bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Rabat een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv). Bij besluit van 31 mei 1999 heeft verweerder op deze aanvraag afwijzend beslist. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 29 juli 1999. Bij beroepschrift van 27 december 1999 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Dit beroep is bij brief van 10 mei 2000 ingetrokken. Op 15 februari 2000 is B, echtgenote van eiser (hierna: referente), naar aanleiding van het bezwaarschrift gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 12 april 2000 ongegrond verklaard. 2. Bij beroepschrift van 2 mei 2000 heeft eiser tegen dit afwijzende besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. In beroep heeft eiser verzocht het besluit van 12 april 2000 te vernietigen en te bepalen dat verweerder alsnog een besluit neemt dat inhoudt dat aan eiser een mvv wordt verleend. Op 10 februari 2000 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. Bij brief van 19 april 2000 heeft verweerder zijn standpunt nader toegelicht. 3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2000. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. B.J. Zippelius-Hermans, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. J.P. Nijenhuis, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. Tevens was referente ter zitting aanwezig. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van artikel 33d Vw worden besluiten omtrent de afgifte van mvv's gegeven krachtens het Souverein Besluit van 12 december 1813, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met besluiten aangaande de toelating, gegeven op grond van de Vreemdelingenwet. De rechtbank 's-Gravenhage is derhalve bevoegd. 2. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Op 11 mei 1998 heeft eiser een aanvraag om een mvv ingediend met als doel: "verblijf bij Nederlandse echtgenote B, geboren op [...] 1932". Eiser en referente zijn op 6 april 1998 te Marokko met elkaar gehuwd. 3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het huwelijk tussen eiser en referente slechts is gesloten om voor eiser verblijf in Nederland te realiseren. Gebleken is dat referente reeds drie maal gehuwd is geweest met personen die door hun huwelijk met referente in het bezit zijn geraakt van een (afhankelijke) verblijfstitel. Deze relaties lieten telkens een breuk zien op het moment dat de echtgenoten in aanmerking konden komen voor voortgezette toelating. Voorts verklaart referente reeds op voorhand geen bezwaar te hebben tegen het feit dat eiser een tweede echtgenote neemt om daarmee kinderen te krijgen. Dit bevestigt het oordeel dat het huwelijk slechts is aangegaan om voor eiser verblijf hier te lande mogelijk te maken dan dat er sprake is van een wederzijdse duurzame en exclusieve relatie, aangezien het voor eiser niet mogelijk zal zijn er in Nederland meer dan één echtgenote op na te houden. Verweerder hecht verder nog waarde aan de omstandigheid dat eisers broer C eveneens woonachtig is op het adres van referente te D. 4. Eiser stelt zich op het standpunt dat het besluit in primo bij brief van 31 mei 1999 naar het verkeerde adres - immers naar het adres van referente - is gestuurd. Eiser is niet woonachtig op het adres van referente. Verweerder is daarvan op de hoogte. Eiser heeft de mvv immers bij de Nederlandse ambassade te Rabat aangevraagd en zijn adres te Rabat aldaar doorgegeven. Ingevolge artikel 3:41 Awb is het besluit derhalve niet op de juiste wijze bekend gemaakt waardoor het besluit ingevolge artikel 3:40 Awb niet in werking is getreden. Voorts was verweerder ervan op de hoogte dat referente niet in Nederland verbleef maar bij haar echtgenoot in Marokko. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 augustus 1998 (RSV 1998 nr. 325) volgt dat als verweerder weet of kon weten dat de geadresseerde niet/niet meer woont op een bepaald adres, het besluit dat daarheen is gezonden niet in werking is getreden. Voorts hebben eiser en referente wel degelijk een exclusieve en duurzame relatie. Zij wonen samen in een buitenwijk van Rabat in Marokko en voeren aldaar een gemeenschappelijke huishouding. Omdat de directe omgeving de transsexualiteit van referente niet accepteert, voelen eiser en referente zich bedreigd en hebben zij weinig contact met anderen. Het feit dat referente reeds drie maal eerder met een vreemdeling is getrouwd mag niet leiden tot de conclusie dat dit huwelijk niet echt zou zijn. De rechtbank overweegt het volgende. 5. Allereerst dient beoordeeld te worden of het bezwaarschrift ontvankelijk is. Ingevolge artikel 3:41 Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten door toezending of uitreiking aan de aanvrager. Vast staat dat eiser - en niet referente - op 11 mei 1998 te Rabbat een aanvraag heeft ingediend om verlening van een mvv. Het besluit van 31 mei 1999 is evenwel bij brief van dezelfde datum aan het adres van referente in D gezonden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerders besluit van 31 mei 1999 niet voldoet aan de in artikel 3:41 Awb voorgeschreven wijze van bekendmaking van besluiten, die in het onderhavige geval inhoudt dat het besluit in primo aan eiser had dienen te worden toegezonden of uitgereikt. Uit het voorgaande volgt tevens dat het besluit van 11 mei 1998 ingevolge artikel 3:40 Awb niet in werking is getreden, zodat ingevolge artikel 6:8, eerste lid Awb de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift nog niet is aangevangen. Bij bezwaarschrift van 29 juli 1999 heeft eiser evenwel ook op inhoudelijke gronden bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 31 mei 1999. De rechtbank acht het bezwaar, gelet op het bepaalde in artikel 6:10, eerste lid van de Awb, dan ook ontvankelijk. 6. Voor een verblijf in Nederland van langer dan drie maanden behoeft een vreemdeling in beginsel een der verblijfstitels genoemd in de artikelen 9 tot en met 10 Vw. Met het oog hierop pleegt een aanvraag om een mvv te worden getoetst aan dezelfde criteria als die welke strekken tot het verkrijgen van een vergunning tot verblijf. Een mvv kan, evenals een vergunning tot verblijf ingevolge artikel 11, lid 5 van de Vreemdelingenwet worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. 7. Bij de toepassing van dit artikellid wordt het beleid gevoerd dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc). 8. In geschil is of eiser aanspraak kan maken op toelating in het kader van het door verweerder gevoerde beleid inzake gezinsvorming, zoals neergelegd in hoofdstuk B1/1 van de Vc 1994. 9. In hoofdstuk B1/1.2.1.1 onder 1 van de Vc 1994 wordt aangegeven dat onder een schijnhuwelijk wordt verstaan: een huwelijk dat wordt aangegaan met als enig oogmerk de niet tot Nederland toegelaten partner een verblijfsrecht te verschaffen. Verweerder heeft aan het bestreden besluit de opvatting ten grondslag gelegd dat het huwelijk van eiser en referente een schijnhuwelijk betreft en baseert zich daarbij met name op de eerder door referente gesloten huwelijken. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze eerdere huwelijken niet (en ook niet mede) dienen ter onderbouwing van de stelling van verweerder dat sprake is van een schijnhuwelijk met eiser. Gebleken is dat het gaat om drie huwelijken op basis waarvan telkens een verblijfstitel is afgegeven aan de toenmalige echtgenoten, welke verblijfstitel ook nadien niet is ingetrokken. Een en ander betekent dat niet gesteld kan worden dat referente reeds eerder één of meerdere schijnhuwelijken is aangegaan. Daarnaast kunnen eerder gesloten huwelijken ook niet zonder meer informatie verschaffen over de aard van een later gesloten huwelijk. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. Het beroep is mitsdien gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. 10. Gelet op het vorenstaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op ƒ 1.420,-- als kosten van verleende rechtsbijstand. 11. Ingevolge artikel 8:74, eerste lid Awb dient het griffierecht te worden vergoed door de rechtspersoon, aangewezen door de rechtbank. III. BESLISSING De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak; - wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad ? 225,-- (zegge: tweehonderdenvijfentwintig gulden); - veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, begroot op ? 1.420,-- (zegge: veertienhonderdentwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier. Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2000, door mr. M. Lolkema, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Sulsters, griffier. Afschrift verzonden op: Conc.: es Coll: Bp: - D: c 110497